Werd 24 september 1751 als „Leidensis, 13 jaren oud” zonder vermelding van faculteit aan de Hogeschool te Leiden ingeschreven. Na zijn vooropleiding in de „vrije kunsten” schijnt hij rechten te hebben gestudeerd, maar nog eer hij zijn studie voltooid had, werd hij 28 juli 1764 onder rector Chr. de Boy (1724-1786) benoemd tot derde praeceptor, g.i. leraar van de laagste klas, aan de Latijnse School te Den Bosch. Na bijna zes jaren als zodanig in functie te zijn geweest, liet hij zich
| 325 |
10 april 1770 opnieuw te Leiden inschrijven, nu voor de rechtsgeleerdheid. Met de opgave van zijn leeftijd had hij gesmokkeld: hij heette toen 28 jaar oud te zijn. Een week later promoveerde hij op Theses juridicae inaugurales (Lugd, Bat. 1770), een brochure van 8 bladzijden, bevattend 26 stellingen, tot „meester in de beide rechten”. In 1771 kwam hij te Den Bosch in aanmerking voor een verbetering van zijn salaris: hij kreeg toen ƒ 250,- uit de jaarwedde van de emeritus-conrector D. Hubert (ov. 1775) en driemaal ƒ 25,- uit die van de andere praeceptoren; in 1774 werd hem nog een extra-toelage van ƒ 150,- toegekend.
Het onderwijs aan de laagste klas bleef aan Oliphant toevertrouwd tot 1778, toen hem ter vervanging van de langdurig zieke J. de Beunie (ov. 1784) met voorbijgaan van zijn collega's praeceptoren het conrectoraat werd opgedragen. Zolang De Beunje leefde, zou echter zijn tractement niet worden verhoogd. Na de dood van Chr. de Booy werd hij 2 maart 1786 met het rectoraat van de Latijnse School belast. Reeds als derde praeceptor had hij een aantal kostleerlingen gehouden; de raad verlangde uitdrukkelijk, dat hij daarmee zou voortgaan. Hij aanvaardde zijn nieuwe ambt op 19 augustus 1786 met een rede: De gymnasii moderatoris principio, officio et munere. Tot dan toe had het auditorium van de Latijnse School in het koor van de St. Janskerk ook voor plechtige en feestelijke bijeenkomsten gediend. De rede van Oliphant werd echter in het kerkgebouw van de Waalse gemeente, de kapel van St. Anna in de Hinthamerstraat, uitgesproken en 20 augustus 1786 besloot de stadsregering, voortaan de oraties van hoogleraren en rectoren alsook de prijsuitdelingen van de Latijnse School in die kerk te doen plaats hebben; later, 27 februari 1788, werd op dit besluit in zover teruggekomen, dat voor de prijsuitdelingen weer het koor van de Grote Kerk werd aangewezen.
Oliphant stond als rector in stad en omgeving in hoog aanzien. Het aantal leerlingen is echter tijdens zijn rectoraat niet groter geweest dan 42 à 43. Ook Katholieke jongens bezochten de school. Een van hen, mr. J.H. Sassen (1785-1830), getuigde in zijn Leids proefschrift, Specimen juridicum inaugurale exhibens quaedam ad diversi generis quaestiones juridicas
| 326 |
observata (Ludg. Bat. 1806), van zijn dankbaarheid jegens zijn vroegere rector met de woorden: „Non committendum est ut silentio hic praeteream Jac. Oliphant, Prof. ac Gymnasii Sylvaducensis Rectorem, cui spectatissimo viro me multum debere lubentissime agnosco; quippe qui et Literarum in me susctavit amorem, et praeclara sua institutione, monitis ac beneficiis firmissime me sibi devinxit.”
Op 13 januari 1790 werd aan Oliphant het hoogleraarschap in de welsprekendheid en de fraaie letteren opgedragen, dat ook zijn voorgangers J. Jungius (± 1693-1764) en Chr. de Booy (1724-1786) naast het rectoraat bekleed hadden. Financiële voordelen leverde dit hem niet op.
Het gebouw in de Schilderstraat dat sinds 1630 de Latijnse School had gehuisvest, werd na de inneming van de stad door de Fransen in 1794 tot militair hospitaal voor lijders aan besmettelijke zieken ingericht en toen het door de militairen ontruimd was, door baldadige lieden in zulk een mate geruïneerd, dat het niet meer voor het oude doel bruikbaar was. Het onderwijs werd 1 november 1795 in een huurhuis aan de Papenhulst hervat.
Bij de prijsuitdeling op 1 april 1802 hield Oliphant in het koor van de St. Janskerk een rede, getiteld: Non alia philosophia magis quam experimentalis consulenda est, ut homo sibi ipsi proprius innotescat. Uit deze titel zou kunnen worden opgemaakt, dat hij als een late aanhanger van de proefondervindelijke wijsbegeerte in de geest van Is. Newton moet worden beschouwd. Misschien heeft hij zich uitdrukkelijk van de ook in Nederland opkomende Kantiaanse wijsbegeerte willen distanciëren.
Per 1 februari 1806 is aan Oliphant als rector en hoogleraar emeritaat verleend. Hij was 5 november 1780 te Den Bosch in het huwelijk getreden met Christina Adriana Cannaarts, weduwe van Jacob de Brouwer, geboren te Arnhem en woonachtig te Den Bosch. Het huwelijk is kinderloos gebleven.
| 327 |
M. de Haas, Bossche scholen van 1629 tot 1795 (1926) 91, 100, 103, 104, 105, 106, 108, 109, 110, 111, 161, 258, 266
Kees van den Oord, Scolae de Buscho 1274-1999 (1999) II.106, II.109
F.L.R. Sassen, 'Levensberichten van de hoogleraren der Illustre School te 's-Hertogenbosch' in: Varia Historica Brabantica III (1969) 325-328